Wat is een lead-out en een sprinttrein? Volg mee in het zog van meester-loods Mathieu van der Poel
Jasper Philipsen is dé sprintkoning van deze Tour de France. Een titel die hij (mede) te danken heeft aan misschien wel de beste lead-out van de wereld op dit moment. Mathieu van der Poel himself trekt in deze Ronde van Frankrijk de sprint aan voor onze landgenoot. Maar wat is dat nu, een lead-out?
1. Wat is een sprinttrein en een lead-out?
Een sprinttrein bestaat uit meerdere ploegmaats, die hun sprinter door de laatste kilometers loodsen.
2. Wat is de functie van een sprinttrein?
De voornaamste vijand van wielrennen op hoge snelheid is de wind of beter gezegd: de luchtweerstand.
Wanneer je uit de wind zit, achter iemand anders, spaar je enorm veel energie. Wanneer je zelf in de wind rijdt, kun je de hoge snelheid (tot 70 kilometer per uur) nu eenmaal niet al te lang volhouden.
De positionering is daarom cruciaal. De ideale positie? Helemaal vooraan in het pak, uit het gewoel van de achterhoede.
Daarom is het belangrijk dat de sprinter door zijn ploegmakkers - die voor hem tegen de wind inbeuken - wordt afgezet op ongeveer 200 meter van de streep, om zelf de ultieme aanval in te zetten.
3. Welke renners zitten er in een sprinttrein?
Achteraan de trein zit de sprinter. Dit is de meest explosieve renner van de ploeg. Iemand die in de laatste meters de hoogste snelheid en het hoogste vermogen kan ontwikkelen.
Nét voor de sprinter zit de fameuze "lead-out-man". Dit is eveneens een hele snelle renner, maar net niet snel genoeg om zelf te winnen.
Zijn opdracht valt niet te onderschatten. Als lead-out moet je de weg perfect plaveien voor de laatste man.
Voor de lead-out-man en de sprinter zelf, zitten een of meer tempobeulen. Denk bijvoorbeeld aan tijdrijders of klassieke types, die het tempo in de slotfase hoog kunnen houden. Zo krijgen de andere ploegen de kans niet om op te schuiven.
4. Hoe werkt een sprinttrein?
In de laatste 10 kilometer komen de sprinttreinen naar voren in het peloton. De treintjes proberen in eerste instantie het tempo op te voeren en - even belangrijk - niet meer te laten zakken. Zo kunnen er alvast geen ontsnappingen meer ontstaan.
Elk om de beurt doen de tempobeulen een fikse kopbeurt. Even alles uit de kast, om nadien het stokje aan de volgende door te geven.
Hierbij is timing essentieel. De snelheid mag nooit naar beneden gaan. Wanneer een renner voelt dat hij aan het vertragen is, moet hij van kop gaan en zichzelf laten uitzakken. Anders wordt de trein van zijn ploeg overvleugeld door andere treinen.
Eenmaal de tempobeulen dan opgesoupeerd zijn, is het aan de lead-out-man. Op een goede 400 à 500 meter van de finish begint hij de snelheid nóg op te voeren, zodat er niemand meer kan opschuiven of langs zijn sprinter kan komen rijden.
Hij moet er zo dus voor zorgen dat de baan vrij is wanneer zijn sprinter op 200 meter van de finish uit zijn wiel kan komen.
Tot slot is het dan aan de sprinter om op het juiste moment - niet te laat, maar zeker ook niet te vroeg - zijn maximale snelheid te halen. Om zo al het voorbereidende teamwork met een overwinning kan bekronen.