Het klassieke wielervoorjaar is naar de vaantjes en dat betekent dat we vandaag niet moeten verlangen naar een winnaar van Milaan-Sanremo op de Via Roma. Een tijdje geen koers betekent ook een tijdje geen Michel Wuyts op de buis. Maar onze commentator heeft zijn stem ingeruild voor zijn pen. Bij elke klassieke afspraak grasduint hij in zijn koffer met herinneringen en anekdotes.
18 maart 1967 was de dag waarop een onpeilbaar enthousiasme me naar een beslissing dreef. Ik zou de volgende tien jaar fervent Merckxist zijn. Geen nederlaag, geen tegenslag zou mij van mijn stuk brengen. Het was Merckx of het was niets.
Zijn zege van het jaar voordien werd nog toegeschreven aan overrompelend geluk. De Primavera van ’67 beheerste Merckx in alle geledingen. Toen werd duidelijk dat de jonge Hagelander sneller, feller en daadkrachtiger was dan al zijn tegenstanders. Hij matte ze af, deed ze kraken en vernietigde hun taaie verzet.
Eddy was toen 21, ik nauwelijks 10. Hij gleed feilloos over het zoemende asfalt van de Riviera, ik knaagde bij de tv vezelstukken van mijn nagelbedjes. Wat nu schijnbaar onmogelijk is, weerlegde Merckx op de Capo Berta: finaal wegrijden uit het peloton.
In zijn zalig schone trui met zwart blokjesmotief beukte hij op de zwaarste van de drie Capi tot het pak uiteenrafelde. Eén man kon in de verraderlijke afdaling naar Imperia aansluiten: Gianni Motta, in stroomlijn en jeugd Merckx’ evenbeeld. Ook de blonde Lombard was in aanvalslust gedoopt.
Daar reed een koningskoppel over de Via Aurelia, verenigd in dadendrang, het kruim van nieuwe generatie. Van topfavoriet Gimondi, dan al ex-winnaar van de Tour, geen spoor. Voorlopig toch.
Ik herinner mij de schoonheid van dat unieke beeld: de zwarte dos van Merckx en de goudgele krullen van Motta, tegen een achtergrond van bottende Rivieraheesters. De voorjaarszon blikkerde in blikken van overwinningslust. Ik genoot en wist dat Eddy de frêle Motta wel zou kwijtspelen.
Vingertoppenvel
Op de Poggio di San Remo, met de Via Roma de meest emblematische wielerstek van de laars, daar zou het gebeuren. De Cipressa werd toen straal genegeerd.
Helden van de jaren zestig hadden geen behoefte aan nog een ritmeremmer meer. Hun klasse en intrinsieke snelheid volstonden. San Lorenzo en San Stefano al Mare, de pittoreske vissersdorpjes kregen geen aandacht. 44 gemiddeld, het moest vooruit.
Het ziedende pak was nooit een halve minuut achter. En toch, met Arma di Taggia in zicht begon het irriterende kwispelspel. Merckx voelde Motta’s beurten krimpen. De ijver van de Italiaan sijpelde weg. Berekening of vermoeidheid? Motta zou jaren later het tweede toegeven.
Daar lag de oprit naar de Poggio. Van mijn vingertoppenvel bleef schier niets over. Merckx sprintte met licht gekanteld hoofd van bocht naar bocht, keek onder de oksel en zag een snel vergrauwde versie van zijn opponent. En toch, vermetele Gianni haakte weer aan.
Het kerkje van Madonna della Guardia kwam in zicht. Nog een aanval van Merckx, zijn scherpste. Ik veerde recht, gooide beide armen in de voorkamerlucht, want Motta kapseisde. Zeven meter. Merckx was weg.
Tot een witte auto van de RAI Merckx in volle ren de pas afsneed. De Belg moest in de remmen en Motta werd op Italiaanse wijze weer in positie gebracht. Merckx trok met ballast over de top.
Ook in de afdaling kwam hij daar niet vanaf. Beneden, op de Corso Cavallotti, hernam het schimmenspel. Merckx wenkte, Motta paste. Waar geen ziel nog in geloofde, gebeurde onder de vod.
Uit niemandsland kwamen halsoverkop Felice Gimondi en Franco Bitossi aansluiten. Gimondi was leep en Bitossi snel. Te snel voor Merckx. Drie Italianen, daar kon een jongeling niet tegenop.
Eddy Demarez, 9 maanden later
De thuislucht werd met de klap beklemmend, mijn verstand stuiterde, ik voelde de
nederlaag nabij. Weg, ik moest weg. Ik sprong de zetel uit, rende door de gang en sloot me op, op de pot. Ik stak wijsvingers in beide oren en kneep de ogen toe. Ik telde seconden weg en probeerde zes doemscenario’s uit te vegen.
Bij tel 71 gebonk op de deur. ‘Kom er maar af. Hij wint.’ De verlossende boodschap van mijn mama. Ik ontgrendelde, liep dwars door de deur en danste met haar een tarantella. Kort weliswaar. Ik wilde niets van de herhaling missen. Niets zaliger dan een vertraagde weergave met zekerheid op winst.
Ik zag Merckx nog voor de fontein resoluut de kop nemen. Een uitzinnige menigte nam het ondenkbare waar. Na het opdraaien van de Via Roma zette hij rechts tegen de mensenhaag de sprint in. Op driehonderd meter, zelfmoord. Niet voor een fenomeen.
Gimondi was geen partij, Motta en Bitossi bleven duizelingwekkend dichtbij. Dreigen deden ze, stranden ook. Merckx won met een halve fietslengte. Hij deed dat in soberheid. Zonder overbodig ornament. Het hoofd met een korte knik de hoogte in. Het volstond. Ik weende, vader en moeder deden dat ook. Niets mooier dan gedeelde ontroering. En het besef dat een jongen van bij ons een imperium zou uitbouwen.
Een paar minuten later reed oom Jacques Demarez met zijn My New Toyota is Fantastic hard toeterend vier keer door de dorpskern. Met aan elke achteruitkijkspiegel een Merckxsjaal gebonden.
Negen maanden later werd hij papa van een zoon. Hij schonk hem als vanzelfsprekend de enig mogelijke naam: Eddy. Jawel, zoonlief was en werd dé Eddy Demarez.